Onderzoek naar nieuwe medicijnen voor mesothelioom

17-11-2005

Van Meerbeeck en collega’s onderzochten de werking van het medicijn raltitrexed gecombineerd met cisplatine in vergelijking tot cisplatine alleen. De onderzoeksgroep bestond uit 250 patiënten met mesothelioom die aselect aan twee groepen waren toegewezen. Van de patiënten die de combinatie toegediend kregen, nam bij 24% de tumorgroei af in vergelijking tot 14% van de groep die alleen cisplatine toegediend kreeg. 46% Van de patiënten in de combinatiegroep leefde langer dan een jaar na diagnose nog in vergelijking tot 40% van de groep die alleen cisplatine kreeg. Bron: Meerbeeck, J.P. van, et al. (2005). Randomized phase III study of cisplatin with or without raltitrexed in patients with malignant pleural mesothelioma: an intergroup study of the European Organisation for Research and Treatment of Cancer Lung Cancer Group and the National Cancer Institute of Canada. Journal Clinical Oncology oct 1, 23(28), 6881-9.
Meerbeeck JP van, Gaafar R, Manegold C, Van Klaveren RJ, Van Marck EA, Vincent M, Legrand C, Bottomley A, Debruyne C, Giaccone G

Randomized phase III study of cisplatin with or without raltitrexed in patients with malignant pleural mesothelioma: an intergroup study of the European Organisation for Research and Treatment of Cancer Lung Cancer Group and the National Cancer Institute of Canada.

Abstract

Purpose: We conducted a phase III trial to determine whether first-line treatment with raltitrexed, a thymidine synthase inhibitor, and cisplatin results in superior outcome compared with cisplatin alone in patients with malignant pleural mesothelioma (MPM).

Patients and methods: Eligible patients with histologically proven advanced MPM, not pretreated with chemotherapy, WHO performance status (PS) 0 to 2, and adequate hematological, renal, and hepatic function were randomly assigned to receive cisplatin 80 mg/m2 IV on day 1, alone (arm A) or combined with raltitrexed 3 mg/m2 (arm B). In patients with measurable disease, response was monitored using the Response Evaluation Criteria in Solid Tumors criteria. Health related quality of life (HRQOL) was measured using the European Organisation for Research and Treatment of Cancer QLQ-C30 and Lung Module (QLQ-LC13).

Results: Two hundred fifty patients were randomized: 80% male. median age, 58 years. and WHO PS, 0, 1, 2 in 25, 62, and 13% of cases, respectively. There were no toxic deaths. The main grade 3 or 4 toxicities observed were neutropenia and emesis, reported twice as often in the combination arm. Among 213 patients with measurable disease, response rate was 13.6% (arm A) versus 23.6% (arm B. P = .056). No difference in HRQOL was observed on any of the scales. Median overall and 1-year survival in arms A and B were 8.8 (95% CI, 7.8 to 10.8) v 11.4 months (95% CI, 10.1 to 15), respectively, and 40% v 46%, respectively (P = .048).

Conclusion: A combination of raltitrexed and cisplatin improves overall survival compared with cisplatin alone. This study confirms that a combination of cisplatin and an antifolate is superior to cisplatin alone in patients with MPM, without harmful effect on HRQOL.

Eternit wil niet betalen

17-11-2005

Eternit is niet van plan mee te betalen aan de sanering van asbestwegen in de omgeving van Goor. Dat laat advocaat J.W. Bruidegom namens het voormalige asbestverwerkend bedrijf weten. Staatssecretaris Van Geel (Milieu) vindt dat het bedrijf financieel over de brug moet komen. Volgens de advocaat heeft Eternit in het verleden bij het gratis verstrekken van asbeststrooisel, waarmee veel wegen en erven zijn verhard, ‘niet onrechtmatig’ gehandeld. ‘De Eternit-directie wist destijds niet dat asbest gevaarlijk is voor de gezondheid’, beweert Bruidegom. ‘Dan is het toch ook niet terecht dat Eternit nu moet bloeden, los van de vraag of het bedrijf de sanering wel kan betalen’, aldus de raadsman van Eternit. Met de sanering van de asbestwegen, die nog jaren in beslag neemt, is circa 70 miljoen euro gemoeid. Bron: Tubantia/Twentsche Courant, 8 november 2005.

Proefproces vrouw met longvlieskanker

17-11-2005

Begin november werd onderzoek gepresenteerd waarin het wetenschappelijk verband werd aangetoond tussen het grote aantal longvlieskankergevallen bij vrouwen in de omgeving van Goor en de aanwezigheid van het asbestafval in de Twentse bodem. Dit biedt grote juridische perspectieven, volgens advocaat en asbestdeskundige Bob Ruers. Weliswaar zijn er al landelijke regelingen voor smartengeld, maar die gelden niet voor slachtoffers die de ziekte hebben opgelopen door de asbestwegen of -erven. Met dit onderzoek verwacht Ruers juridisch een stuk sterker te staan. Hij is voor de rechtbank Almelo een nieuw proefproces begonnen, waarbij hij boer Jan Jansen uit Markelo bijstaat wiens vrouw Diny aan longvlieskanker bezweek. Bron: De Telegraaf, 11 november 2005.

De regionale spreiding van het maligne mesothelioom in Nederland

16-11-2005

Begin november zijn de resultaten gepresenteerd van een onderzoek in opdracht van het ministerie van VROM naar de regionale spreiding van het maligne mesothelioom (longvlies-/buikvlieskanker) in Nederland. De analyse is gebaseerd op de zgn. COROP indeling die Nederland verdeelt in 40 gebieden die optelbaar zijn tot provincies. Elk COROP-gebied is een samenvoeging van gemeenten. De Nederlandse Kankerregistratie heeft over de periode 1989 tot en met 2002 gegevens ter beschikking gesteld van alle geregistreerde gevallen van longvlies- en buikvlieskanker ouder dan 25 jaar. De resultaten laten zien dat de regionale spreiding van de gevallen van longvlieskanker samenvalt met bekende gebieden met asbestindustrieën met beroepsgroepen met de hoogste risico’s op mesothelioom, met name scheepswerven, asbest-productiebedrijven en asbestisolatie-verwerkende bedrijven. Gebieden waar longvlieskanker in de periode 1989 tot en met 2002 meer dan gemiddeld werd geregistreerd, zijn: de regio rond Rotterdam, Amsterdam, Haarlem, de Zaanstreek, Zeeland, Zuid Limburg, Twente en de kop van Noord Holland. Bron: Burdorf A, Siesling S, Sinninghe Damsté H. Regionale spreiding van het maligne mesothelioom in Nederland. Deelrapport 1. Rotterdam / Enschede: Erasmus MC Rotterdam, 2005.
Begin november zijn de resultaten gepresenteerd van een onderzoek in opdracht van het ministerie van VROM naar de regionale spreiding van het maligne mesothelioom (longvlies-/buikvlieskanker) in Nederland. De analyse is gebaseerd op de zgn. COROP indeling die Nederland definieert in 40 gebieden die optelbaar zijn tot provincies. Elk COROP-gebied is een samenvoeging van gemeenten. De Nederlandse Kankerregistratie heeft over de periode 1989 tot en met 2002 gegevens ter beschikking gesteld van alle geregistreerde gevallen van longvlies- en buikvlieskanker ouder dan 25 jaar. De resultaten laten zien dat de regionale spreiding van de gevallen van longvlieskanker samenvalt met bekende gebieden met asbestindustrieën met beroepsgroepen met de hoogste risico’s op mesothelioom, met name scheepswerven, asbest-productiebedrijven en asbestisolatie-verwerkende bedrijven. Gebieden waar longvlieskanker in de periode 1989 tot en met 2002 meer dan gemiddeld werd geregistreerd, zijn: de regio rond Rotterdam, Amsterdam, Haarlem, de Zaanstreek, Zeeland, Zuid Limburg, Twente en de kop van Noord Holland. Bron: Burdorf A, Siesling S, Sinninghe Damsté H. Regionale spreiding van het maligne mesothelioom in Nederland. Deelrapport 1. Rotterdam / Enschede: Erasmus MC Rotterdam, 2005. [img=]figuur regionale spreiding mesot[/img] Tabel: COROP-gebieden waar pleuramesothelioom meer dan gemiddeld voorkwam in de periode van 1989 t/m 2002. Bron: Burdorf A, Siesling S, Sinninghe Damsté H. Regionale spreiding van het maligne mesothelioom in Nederland. Deelrapport 1. Rotterdam / Enschede: Erasmus MC Rotterdam, 2005.

Een proportioneel risicoverdelingsmodel voor mesothelioom

16-11-2005

Mensen die mesothelioom krijgen zijn vaak op meerdere plaatsen of aan meerdere asbestproducten blootgesteld geweest. Hoe kunnen het risico en de compensatie proportioneel over de verschillende blootstellingsoorzaken worden verdeeld? Price en Ware beschrijven een berekeningsmodel dat hiervoor kan worden toegepast. Het model is gebaseerd op medische informatie over de tumorgroei en neemt daarnaast variabelen mee als: de blootstellingsintensiteit, duur en het soort asbestvezel dat gebruikt werd. Bron: Price, B. & Waren, A. (2005). Mesothelioma: risk apportionment among asbestos exposure sources. Risk Analysis Aug:25(4):937-43.
Price B, Ware A. (2005). Mesothelioma: risk apportionment among asbestos exposure sources. Risk Analysis Aug:25(4):937-43.

Abstract

The mesothelioma epidemic in the United States, which peaked during the 2000-2004 period, can be traced to high-level asbestos exposures experienced by males in occupational settings prior to the full recognition of the disease-causing potential of asbestos and the establishment of enforceable asbestos exposure limits by the Occupational Safety and Health Administration (OSHA) in 1971. Many individuals diagnosed with mesothelioma where asbestos has been identified as a contributing cause of the disease have filed claims seeking compensation from asbestos settlement trusts or through the court system. An individual with mesothelioma typically has been exposed to asbestos in more than one setting and from more than one asbestos product. Apportioning risk for mesothelioma among contributing factors is an ongoing problem faced by occupational disease compensation boards, juries, parties responsible for paying damages, and currently by the U.S. Senate in its efforts to formulate a bill establishing an asbestos settlement trust. In this article we address the following question: If an individual with mesothelioma where asbestos has been identified as a contributing cause were to be compensated for his or her disease, how should that compensation be apportioned among those responsible for the asbestos exposures? For the purposes of apportionment, we assume that asbestos is the only cause of mesothelioma and that every asbestos exposure contributes, albeit differentially, to the risk. We use an extension of the mesothelioma risk model initially proposed in the early 1980s to quantify the contribution to risk of each exposure as a percentage of the total risk. The percentage for each specific discrete asbestos exposure depends on the start and end dates, the intensity, and the asbestos fiber type for the exposure. We provide justification for the use of the mesothelioma risk model for apportioning risk and discuss how to assess uncertainty associated with its application.

Vergoeding voor nabestaanden grondwerker met mesothelioom

16-11-2005

Wegenbouwer Baars moet de nabestaanden van een voormalig grondwerker een vergoeding van minimaal 50.000 euro betalen voor immateriële schade. De grondwerker had in 1972 en 73 gewerkt aan de aanleg van een riolering met asbesthoudende (eterniet) buizen. In 2001 overleed hij op 50-jarige leeftijd aan de gevolgen van longvlies- en buikvlieskanker. Twee jaar geleden stapten de nabestaanden naar de rechter, omdat Baars stelde jegens overledene niet tekort te zijn geschoten in de op haar rustende zorgplicht. Destijds werden ter bescherming mondkapjes ter beschikking gesteld. Daarnaast voert Baars aan dat het indertijd niet algemeen bekend was dat het bewerken van producten, waarin witte asbest verwerkt is, zeer gevaarlijk is en stringente veiligheidsmaatregelen nodig zijn ter bescherming van degenen die deze producten bewerken. In de periode, waarin [overledene] voor Baars werkzaam is geweest, werd het werken met witte asbest nog niet zo riskant geacht dat het treffen van specifieke maatregelen noodzakelijk werd geacht. Daar zijn blijkens de overgelegde stukken overigens ook uitzonderingen op. Volgens de nabestaanden was het namelijk al sinds 1964 bekend dat de geringste blootstelling aan welke vorm van asbest dan ook kon leiden tot longvlies- of buikvlieskanker. Baars kan bovendien niet aantonen of de asbest in de buizen daadwerkelijk witte asbest was. Hieruit leidt de rechter af dat Baars zich toen en nu niet daadwerkelijk in de samenstelling hiervan heeft verdiept. De rechter stelt vast dat Baars als werkgever indertijd heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat haar werknemer (overledene) in de uitoefening van zijn werkzaamheden door blootstelling aan asbest schade lijdt. Volgens advocaat Ruers is dit de eerste keer dat de rechter zich uitspreekt over het werken met eterniet-buizen en asbestziekten. Naar aanleiding van deze uitspraak roept FNV Bouw mogelijke slachtoffers in het grondwerk op zich te melden. Bron: rechtspraak.nl, LJN:AU5960, Kanton Rechtbank Maastricht, 2 november 2005, Metro 11 november 2005, FNV Bouw, 11 november 2005.

VS onderzoek: kan blootstelling aan lage niveaus van asbest mesothelioom veroorzaken?

08-11-2005

In Californië is bij onderzoek geconstateerd dat naarmate mensen dichter bij een natuurlijke asbestvindplaats wonen het risico op longvlieskanker (pleuraal mesothelioom) groter is. Voor buikvlieskanker (peritoneaal mesothelioom) geldt dit niet. Buikvlieskanker wordt normaal gesproken veroorzaakt door hogere blootstellingsniveaus dan longvlieskanker. De resultaten lijken erop te wijzen dat ook mensen die relatief ver van een asbestvindplaats wonen een verhoogd risico op longvlieskanker hebben. Goldberg en Luce menen dat deze resultaten de stelling ondersteunen dat ook lage niveaus van asbestblootstelling kankerverwekkend kunnen zijn. Bron: 1. Pan XL, Day HW, Wang W, Beckett LA, Schenker MB (2005). Residential proximity to naturally occurring asbestos and mesothelioma risk in California. Am J Respir Crit Care Med. 2005 Oct 15.172(8):1019-25 , 2. Goldberg M, Luce D. (2005). Can exposure to very low levels of asbestos induce pleural mesothelioma? Am J Respir Crit Care Med. 2005 Oct 15.172(8):939-40.

Pan XL, Day HW, Wang W, Beckett LA, Schenker MB (2005). Residential proximity to naturally occurring asbestos and mesothelioma risk in California. Am J Respir Crit Care Med. 2005 Oct 15.172(8):1019-25

Abstract

Rationale: Little is known about environmental exposure to low levels of naturally occurring asbestos (NOA) and malignant mesothelioma (MM) risk.

Objectives: To conduct a cancer registry-based case control study of residential proximity to NOA with MM in California.

Methods: Incident MM cases (n = 2,908) aged 35 yr or more, diagnosed between 1988 and 1997, were selected from the California Cancer Registry and frequency matched to control subjects with pancreatic cancer (n = 2,908) by 5-yr age group and sex. Control subjects were selected by stratified random sampling from 28,123 incident pancreatic cancers in the same time period. We located 93.7% of subjects at the house or street level at initial diagnosis. Individual occupational exposure to asbestos was derived from the longest held occupation, available for 74% of MM cases and 63% of pancreatic cancers. Occupational exposure to asbestos was determined by a priori classification and confirmed by association with mesothelioma.

Main Results: The adjusted odds ratios and 95% confidence interval for low, medium, and high probabilities of occupational exposures to asbestos were 1.71 (1.32-2.21), 2.51 (1.91-3.30), and 14.94 (8.37-26.67), respectively. Logistic regression analysis from a subset of 1,133 mesothelioma cases and 890 control subjects with pancreatic cancer showed that the odds of mesothelioma decreased approximately 6.3% for every 10 km farther from the nearest asbestos source, an odds ratio of 0.937 (95% confidence interval = 0.895-0.982), adjusted for age, sex, and occupational exposure to asbestos.

Conclusions: These data support the hypothesis that residential proximity to NOA is significantly associated with increased risk of MM in California.

Vijf keer zo veel longvlieskanker bij vrouwen in Goor en omgeving

08-11-2005

In opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu is in de periode november 2004 tot augustus 2005 een onderzoek verricht naar de relatie van milieublootstelling aan asbest en de sterfte aan mesothelioom onder vrouwen in de regio Goor. De twee kernvragen bij dit onderzoek werden bevestigend beantwoord, namelijk: longvlieskanker kwam in de periode 1989-2002 bij vrouwen in de regio rond Goor vijf keer zo veel voor als in Nederland in het algemeen. Bij mannen was dit 2 x zo veel. Bovendien werd bij de helft van de vrouwen de extra incidentie veroorzaakt door milieublootstelling aan asbest in erven en weggetjes. Op grond van deze resultaten wil staatssecretaris Van Geel de Gezondheidsraad laten onderzoeken of de normen die aangeven wat toelaatbare risico’s zijn van asbest voor de volksgezondheid, scherper moeten. Bron: vrom.nl, 4 november 2005. Meer http://www.vrom.nl/pagina.html?id=16541

Nieuwe kankermedicijnen laat naar patiënten

08-11-2005

Patiënten in Nederlandse ziekenhuizen krijgen aanzienlijk minder vaak nieuwe kankermedicijnen dan patiënten in andere EU-staten. Dit blijkt uit een vergelijkende studie door onderzoekers van het Erasmus MC in Rotterdam en het VU Medisch Centrum Amsterdam. De studie vergeleek de gezondheidszorgsystemen van Oostenrijk, Belgie, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Engeland en Nederland. Volgens de onderzoekers missen de Nederlandse ziekenhuizen een goede financieringsregeling voor medicijnen die binnen het ziekenhuis toegediend worden. Deze ongelijkheid heeft grote gevolgen voor de patiënt. “Omdat het medicijn niet in een pil zit maar in een infuus, krijgen ernstige zieke patiënten niet de behandeling die ze nodig hebben”. Patiënten met mesothelioom werden hier in de eerste helft van dit jaar mee geconfronteerd door problemen over de vergoeding van het medicijn Alimta. Dit medicijn wordt alleen in het ziekenhuis in een chemokuur toegediend. Bron: Artsennet.nl, 3 november 2005. Meer http://www.artsennet.nl/content/articles/6778/AMGATE_6059_1_TICH_R1617191138258223/

Centrale Raad van Beroep erkent psychische schade door asbestblootstelling

08-11-2005

Een ex-dienstplichtige stelt dat de bekendwording in de jaren 1996/97 dat hij tijdens zijn militaire dienst in het NAVO-commandocentrum Cannerberg in de jaren 1970/71 gedurende negen maanden blootgesteld is geweest aan asbest en het besef dat hij als gevolg daarvan een ernstige longziekte kan krijgen, hebben geleid tot een in het kader van de Wet in aanmerking te nemen psychische aandoening. Het ministerie van Defensie stelt echter dat bij betrokkene sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis, meebrengend dat hij buitensporig reageert op allerlei stressvolle omstandigheden. Van deze aandoening had hij al last vóór 1996/97 dus vóórdat zijn militaire dienst begon. Er is voor zijn psychische klachten derhalve niet specifiek een relatie te leggen met de zogenoemde Cannerbergaffaire.

In zijn aan de rechtbank uitgebrachte rapport heeft deskundige prof. Van Os aangegeven dat bij betrokkene in de periode 1997 tot 2003 sprake is van significante psychische problematiek welk het beste is te duiden als een aanpassingsstoornis. Zowel het nieuws over de asbestblootstelling in 1997 als de houding van de (vroegere) werkgever nadat de kwestie aldaar ter tafel was gebracht worden door Van Os gezien als stressoren van deze aandoening. De Centrale Raad van Beroep komt in hoger beroep- anders dan de rechtbank – tot de slotsom dat in het rapport van prof. Van Os wél voldoende steun is te vinden voor het standpunt van de ex-dienstplichtige.

Bron: rechtspraak.nl, 3 november 2005: LJN: AU5527, Centrale Raad van Beroep, 04/1151 MPW