Vóór 1993
In het kort
Vóór 1993 heeft in Nederland iedereen blootgestaan aan asbest. Bij de meeste mensen was deze blootstelling zeer incidenteel en niet intensief. Voor de 10.000 personen die tot en met de jaren 70 werkzaam waren in de primaire asbestindustrie, waar asbestvezels werden verwerkt in half- en eindfabrikaten en de naar schatting 330.000 personen in de secundaire asbestindustrie, waar asbesthoudende (eind)producten werden verwerkt, was deze situatie geheel anders (Burdorf, e.a., 1997). Vaak was sprake van extreem hoge blootstelling, zoals bij isoleerders. Bescherming door middel van aangepaste kleding en hulpmiddelen was hierbij meestal niet aan de orde. Wet- en regelgeving kwamen pas in de jaren zeventig op gang. Dit ondanks de vroege signalen dat asbest schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid.
Eerste signalen uit Duitsland en Engeland
De eerste signalen komen uit het buitenland. In Engeland en Duitsland wordt aan het eind van de 19e eeuw al gepubliceerd over longziekten onder asbestwerkers, in de Verenigde Staten sluiten verzekeringsmaatschappijen asbestwerkers direct na de Eerste Wereldoorlog uit van een levensverzekering (Swuste e.a., 1988). In 1931 wordt asbestose in Engeland erkend als beroepsziekte. In Nederland is men dan nog niet zo ver.
Jaren 30-40: Arbeidsinspectie raakt bekend met Asbestose als beroepsziekte
Vanaf 1930 neemt in Nederland het gebruik van asbest toe. Vanaf 1931 wordt bij de Arbeidsinspectie bekend dat asbest ook schadelijk kan zijn; men wist toen al dat asbestblootstelling kon leiden tot asbestose, een stoflongziekte. De omvang van deze problematiek is echter lang onderschat: slachtoffers meldden zich niet en de medische diagnose was uitermate lastig te stellen.
Pas na de Tweede Wereldoorlog bestaat er ook in Nederland geen twijfel meer over het risico op asbestose als gevolg van asbestblootstelling. In 1949 wordt asbestose in Nederland als beroepsziekte erkend. Dat betekent dat een slachtoffer waarbij de ziekte asbestose was vastgesteld, in aanmerking kwam voor een schadeloosstelling in het kader van de Ongevallenwet 1921.
1950-1993
In 1951 komt de Silicosewet tot stand, die de basis biedt voor maatregelen ter bescherming van werkenden tegen silicose en andere stoflongziekten. De Silicosewet biedt de mogelijkheid van verbod of beperking van beroepsmatig gebruik van stoffen of voorwerpen die aanleiding geven tot stoflongen. In de toelichting op deze wet wordt echter opgemerkt dat asbestose een minder groot probleem is dan silicose. Het duurt dan ook lang, tot eind jaren 70, voordat regels worden vastgesteld ter bescherming tegen asbestose.
Longkanker en mesothelioom
In de jaren vijftig wordt bekend dat asbestblootstelling longkanker tot gevolg kan hebben (Richard Doll, 1955). Dat was in eerste instantie vanuit de gedachte dat deze vorm van kanker een complicatie is bij, en dus een gevolg van asbestose.
Begin jaren zestig komt door internationaal onderzoek (Wagner, 1960 e.a.) aan het licht dat chronische beroepsmatige blootstelling aan asbest longvlies- en buikvlieskanker (mesothelioom) kan veroorzaken, bij opvallend lagere concentraties dan nodig zijn voor andere asbestaandoeningen, en zonder asbestose als tussenstap. Daarbij wordt met name crocidoliet (blauwe asbest) als boosdoener aangewezen. Chrysotiel (witte asbest, de in Nederland verreweg meest gebruikte soort) wordt minder risicovol geacht. In 1964 vindt in New York een congres plaats waar dr. Selikoff de resultaten presenteert van de doodsoorzaken van isoleerders. Niet alleen asbestose, maar ook longkanker, mesothelioom en maagdarmkanker komen als doodsoorzaak in deze beroepsgroep frequent voor. De bevindingen van Selikoff vormen in Nederland de basis voor veel onderzoek naar de gezondheidsgevolgen van asbest met als mijlpaal de publicatie van het proefschrift van dr. Stumphius in 1969. Dit onderzoek maakt de problematiek in Nederland in één klap zichtbaar en actueel: onder de bedrijfsbevolking van scheepswerf de Schelde in Vlissingen kwam mesothelioom extreem vaak voor.
Het proefschrift van Stumphius leidt tot commotie in de Tweede Kamer. Vragen worden gesteld aan de toenmalige bewindspersoon. Deze relativeert de problematiek. In een publicatieblad van de Arbeidsinspectie ‘Werken met asbest’ worden in 1971 normen gepubliceerd gericht op de preventie van asbestose. Over mesothelioom wordt niet gesproken (De Ruiter, 1997, p. 66-67).
Maar de onrust onder de beroepsbevolking wordt steeds groter. Mede beïnvloed door publicaties in het blad WIK van de Industriebond worden acties gevoerd op enkele scheepswerven, bij Eternit in verband met de opslag van asbest door de omwonende bevolking en bij Van Gelder Papier, waar een actiecomité de verlening van een hinderwetvergunning aanvecht voor uitbereiding van de productie van asbestvilt op de papiermachines (Van den Brink & Ordeman, 1976).
Vooral in de zestiger en zeventiger jaren wordt asbest in Nederland op grote schaal toegepast. Dit duurt tot 1978 wanneer het verbod op blauwe asbest van kracht wordt. Tegelijkertijd zorgt het begin van de economische recessie in de bouw vanaf dat moment voor een daling in het gebruik. Het verbod biedt wel een ontheffingsmogelijkheid. Van deze mogelijkheid wordt in ruime mate gebruik gemaakt door de beheerders van de water-, gas- en rioolnetten, die tot 1 juli 1985 ontheffing krijgen voor het verwerken van crocidoliet.
In de jaren tachtig zet de discussie zich voort, mede beïnvloed door de steeds grotere wetenschappelijke consensus dat ook chrysotiel (wit asbest) kankerverwekkend is.
De overheid stelt zich nog immer aarzelend op, maar na een beleidsadvies van de Arboraad in 1987, waarin voor het eerst door de sociale partners een verbodsstandpunt wordt geformuleerd en een actieplan van de FNV voor een totaalverbod in 1992, wordt op 1 juli 1993 een verbod van kracht voor het beroepsmatig in voorraad houden en be- en verwerken van asbest en asbesthoudende producten (Staatsblad 135, 1993). In feite is hiermee sprake van een totaalverbod in Nederland, 24 jaar na de publicatie van het proefschrift van dr. Stumphius. Met Italië en Denemarken was Nederland met dit verbod wél koploper in Europa. Een schrale troost. (Instituut Asbestslachtoffers (2010). Aanloop en de jaren 2000-2009).