Lagere kans op schadevergoeding in de bouw

Elk jaar krijgen ruim vijfhonderd mensen de diagnose van een dodelijke asbestziekte. Het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) is opgericht om slachtoffers bij te staan en hun juridische lijdensweg te verkorten. Daartoe geeft het IAS advies aan de Sociale Verzekeringsbank over een tegemoetkoming van de overheid. Tevens bemiddelt het instituut tussen het slachtoffer en de vroegere werkgever of diens verzekeraar over een schadevergoeding. Tussen de honderd en honderdvijftig asbestslachtoffers ontvangen jaarlijks op deze wijze een schadevergoeding.

Is de kans op een schadevergoeding voor alle asbestslachtoffers even groot? Nee, uiteraard zijn er juridische aspecten van de betreffende casus, zoals verjaring of de aanwezigheid van getuigen, die bepalen hoe groot de kans is op een schadevergoeding. Maar ook de bedrijfstak waar men heeft gewerkt is van belang. Wanneer een asbestslachtoffer een arbeidsverleden heeft in de bouw, is zijn kans op een schadevergoeding ongeveer de helft lager dan wanneer een slachtoffer elders heeft gewerkt. Dat is treurig, juist omdat de meeste asbestslachtoffers vroeger in de bouw hebben gewerkt. Bovenaan de lijst met meest voorkomende beroepen van asbestslachtoffers staat de timmerman. Wanneer het IAS er dus in slaagt betere bemiddelingsresultaten te boeken in deze sector, komt dat aan veel asbestslachtoffers ten goede.

Het IAS heeft onderzoek gedaan naar welke oorzaken er zijn dat de bouw achterblijft. Het onderzoeksrapport is te vinden op de website van het IAS. In het rapport worden de volgende verklaringen genoemd:

  • Veel werkgevers in de bouw bestaan niet meer
  • Slachtoffers hebben veel verschillende en korte dienstverbanden gehad
  • Veel bouwbedrijven waren niet verzekerd.

Elk van deze verklaringen verdient een aparte benadering om tot een oplossing te komen. Laten we ons gezien de lengte van dit editorial daarom richten op de eerste verklaring.

De blootstelling aan asbest dateert van vele jaren terug. Het kan wel veertig tot vijftig jaar geleden zijn geweest dat het slachtoffer met asbest in contact is geweest. Veel bedrijven zijn sindsdien opgeheven of failliet gegaan. En wanneer een bedrijf niet meer bestaat kan er uiteraard geen schadevergoeding betaald worden. In een sector met veel midden- en kleinbedrijf, zoals de bouw is dat risico groot. Andere asbestslachtoffers hebben gewerkt in de industrie, bij nutsbedrijven of een gemeente, dan is de kans veel geringer dat een vroegere werkgever niet meer bestaat.

Er is wel een oplossing denkbaar voor het probleem dat veel asbestslachtoffers in de bouw hun vroegere werkgever niet meer kunnen aanspreken. Dat is wanneer de bedrijfstak een verantwoordelijkheid neemt. De bedrijfstak kan een fonds oprichten. Dit fonds keert een schadevergoeding uit in de situaties dat een slachtoffer in de bouw heeft gewerkt en alle bedrijven waar hij aan asbest is blootgesteld zijn opgeheven. Door strenge voorwaarden te koppelen aan de uitkering door het fonds, wordt voorkomen dat bedrijven die nog wél bestaan naar dit fonds kunnen wijzen als zich een asbestslachtoffer bij hen meldt. Dat betekent per definitie dat er niet heel veel slachtoffers een beroep kunnen doen op dit fonds, geschat wordt maximaal twintig per jaar. Toch is dat een substantieel aantal. Nu er zo veel asbestslachtoffers zijn die in deze bedrijfstak geen werkgever kunnen aanspreken zou het goed zijn om gezamenlijk een voorziening in het leven te roepen.  

Gisteren wijdde het blad Cobouw, een belangrijk medium in de bouw, een artikel  aan deze problematiek. Laten we hopen dat deze aandacht leidt tot meer betrokkenheid en een betere positie van asbestslachtoffers in de bouw.

Jan Warning
Directeur IAS
j.warning@ias.nl

15 december 2021

Foto: Betonstort in 1960 (Utrechts Archief, Gemeente Utrecht, ROVU, fotograaf)