Een werknemer is tijdens zijn dienstverband van 1965 tot 1967 als monteur bij een verwarmingsinstallatiebedrijf blootgesteld geweest aan asbest. In 1998 is hij overleden als gevolg van mesothelioom. De rechtbank oordeelde dat ook niet asbestverwerkende bedrijven bekend waren met de gevaren van asbest en dat de werkgever de verplichting had alle veiligheidsmaatregelen te nemen die waren vereist om haar werknemers tegen dat gevaar te beschermen. De Hoge Raad vernietigt dit oordeel omdat het “blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting”. Het is volgens de Hoge Raad ‘afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten, welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever konden worden verwacht’. De Hoge Raad concludeert dat ‘het enkele feit dat gedurende het dienstverband van benadeelde bekend was, ook aan niet asbestverwerkende bedrijven, dat blootstelling aan asbeststof gevaar voor asbestose opleverde, er nog niet toe leidt dat op de werkgever de verplichting rustte veiligheidsmaatregelen te nemen om haar werknemers tegen dat gevaar te beschermen, ongeacht de duur en intensiteit van die blootstelling’. Het geding wordt verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Bron: Hoge Raad, 17 februari 2006, AU6927/C04199HR. Samenvatting www.rechtspraak.nl