Voormalig asbestproducent Eternit ging in cassatie tegen een vonnis van het gerechtshof Arnhem. Eternit had in 1971 asbestcementplaten geleverd aan een Drentse boer. Deze werden gebruikt voor de bouw van een schuur. De dochter werd daarbij blootgesteld aan asbest. Zij klopte de kleding van haar broers uit en veegde het erf aan waarop de platen waren verzaagd. In 2002 werd bij haar de diagnose longvlieskanker (mesothelioom) gesteld, waaraan zij inmiddels is overleden. De Hoge Raad bevestigt in dit arrest het oordeel van het hof dat Eternit in 1971 tekortgeschoten is in haar plicht het publiek te waarschuwen voor de toen al bekende gezondheidsrisico’s die aan de verwerking van asbest zijn verbonden. Al uit de Silicosewet van 1949 blijkt het gevaar van verspreiding van asbesthoudende stof bij het vervaardigen en het verzagen van asbestcementplaten. Eternit was in 1971 een internationaal opererend bedrijf en had in die periode kunnen weten dat onder deskundigen bekend was dat vrijkomend asbest mesothelioom zou kunnen veroorzaken. Hieraan voegde het hof nog toe dat de directeur van Eternit deze wetenschap al vóór 1971 feitelijk moet hebben gehad. Op het punt van verjaring vernietigt de Hoge Raad het vonnis van het hof. Het hof heeft namelijk ten onrechte niet meegewogen dat Eternit niet (meer) verzekerd is tegen dergelijke schadeclaims door asbestslachtoffers. Over dit onderdeel van de zaak moet het hof in Den Bosch zich nu buigen. Bron: rechtspraak.nl: LJN:AT8782, Hoge Raad, C04/182HR.