De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep tegen een arrest van het Hof Den Haag d.d. 9 december 2008. Dit beroep was ingesteld door de nabestaanden van een aan mesothelioom overleden oud-werknemer van scheepswerf Wilton Fijenoord. De man was van 1949 tot 1961 als carrouselbouwer in dienst geweest van de scheepswerf en daarbij aan asbest blootgesteld. Het Hof Den Haag oordeelde dat het beroep op verjaring van de scheepswerf in de omstandigheden van dit geval niet onaanvaardbaar was. De Hoge Raad weerlegt de door de nabestaanden aangevoerde klacht dat het hof geen aandacht heeft besteed aan aanvullende omstandigheden – en dan in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de (veranderende) maatschappelijke kijk op de aanvaardbaarheid van een beroep op verjaring in gevallen als deze. Op grond hiervan concludeert de Raad dat het Hof het oordeel dat voor doorbreking van de verjaringstermijn in het onderhavige geval geen plaats is wel voldoende heeft gemotiveerd. Verder ziet de Raad in het oordeel van het Hof geen aanleiding te veronderstellen dat voor doorbreking van de verjaring sprake zou moeten zijn van opzet of grove schuld aan de zijde van de scheepswerf. Bron: Hoge Raad, 26 november 2011.