In hoger beroep bevestigt Hof Den Haag de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 6 juni 2014. Deze uitspraak erkent het beroep op verjaring van rederij Maersk als verweer tegen de vordering van de echtgenote van een in 2010 aan mesothelioom overleden man. De man zou tussen 1953 en 1969 tijdens zijn werk bij een rechtsvoorganger van Maersk aan asbest zijn blootgesteld. Het Hof ziet geen motief voor prejudiciële vragen aan de Hoge Raad op grond van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Moor cs/Zwitserland. Met inachtneming van de zeven gezichtspunten uit het arrest Van Hese/De Schelde ziet het Hof onvoldoende grond is voor doorbreking van het beroep op verjaring dat Maersk heeft gedaan. Daarbij weegt voor het Hof met name zwaar het gebrek aan informatie over de exacte gang van zaken destijds, van welk gebrek Maersk geen verwijt kan worden gemaakt, en de omstandigheid dat – op basis van wat in dit geding wel als vaststaand heeft te gelden – Maersk geen ernstig verwijt gemaakt kan worden van het ontstaan van de schade. Bron: Hof Den Haag, 15 september 2015.