In hoger beroep bevestigt Hof Den Haag de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 27 maart 2014. Deze uitspraak erkent het beroep op verjaring van bouwbedrijf Heijmans als verweer tegen de vordering van de nabestaanden van een in 2012 aan mesothelioom overleden man. De man zou tussen 1969 en 1972 als timmerman bij een rechtsvoorganger van Heijmans aan asbest zijn blootgesteld. Bij weging van de gezichtspunten leggen de belangen van Heijmans naar oordeel van het hof zodanig gewicht in de schaal dat het beroep op verjaring van Heijmans niet als onredelijk en onbillijk kan worden beoordeeld. Het hof heeft bij dit oordeel zwaar laten wegen dat niet is gebleken dat IBC/Heijmans een ernstig verwijt kan worden gemaakt en voorts dat Heijmans als gevolg van het aanzienlijke tijdsverloop ernstig is beperkt in haar mogelijkheden om tegen de stellingen omtrent de gestelde asbestblootstelling verweer te voeren. Verder heeft het hof (ten voordele van Heijmans) in aanmerking genomen dat [B] een tegemoetkoming wegens immateriële schade heeft ontvangen. En kan naar het oordeel van het hof niet worden geoordeeld dat uit het arrest Moor/Zwitserland volgt dat toepassing van de gezichtspunten die de HR heeft geformuleerd in het arrest Van Hese/De Schelde leidt tot strijd met artikel 6, paragraaf 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bron: Hof Den Haag, 24 november 2015.