Het Gerechtshof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat het verweer van bedrijf Prins & De Vries wegens verjaring niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De zaak betreft een asbestslachtoffer dat in 2002 aan mesothelioom is overleden. Zijn nabestaanden stellen dat hij tijdens zijn werk voor Prins & De Vries tussen 1964 en 1974 regelmatig aan asbest heeft blootgestaan. Het bedrijf stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het slachtoffer bij Prins & De Vries aan asbest was blootgesteld en dat de vordering is verjaard. Voorts is het bedrijf niet in staat gebleken te achterhalen of ooit een dienstverband tussen het slachtoffer en Prins & De Vries had bestaan. Het hof oordeelt dat door het tijdsverloop het niet alleen lastiger is geworden voor de nabestaanden de relevante feiten (het bestaan van het dienstverband, de blootstelling aan asbest) te bewijzen. Ook het verweer van Prins & De Vries is hierdoor bemoeilijkt, hetgeen zwaar dient te wegen. Verder heeft de aansprakelijkstelling niet binnen een redelijke termijn nadat de schade aan het licht is gekomen plaatsgevonden. Bron: Gerechtshof Den Haag, 22 juni 2007: BBB0853, 05/825.