De Kantonrechter Midden Nederland erkent het beroep op verjaring van een bouwbedrijf als verweer tegen de vordering van de weduwe van een in 2012 overleden man. De man zou tussen 1963 en 1970 bij een rechtsvoorganger van het huidige bedrijf als verwarmingsmonteur aan asbest zijn blootgesteld. Bij weging van de gezichtspunten (Van Hese/De Schelde NJ2000, 430) leggen de argumenten voor doorbreking van de verjaring onvoldoende gewicht in de schaal. Zo al aan (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] een verwijt kan worden gemaakt van het nalaten van beschermingsmaatregelen, is dit verwijt beperkt. Het beroep op verjaring kan daarom niet als onredelijk en onbillijk worden beoordeeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de Hoge Raad over (de geldigheid van) dit toetsingskader een prejudiciële vraag te stellen, omdat een antwoord daarop niet nodig is om op de eis van [eiseres] te beslissen. Er kan naar het oordeel van de rechter niet worden geoordeeld dat uit het arrest Moor/Zwitserland volgt dat toepassing van de gezichtspunten die de HR heeft geformuleerd in het arrest Van Hese/De Schelde leidt tot strijd met artikel 6, paragraaf 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bron: rechtbank Midden-Nederland, 16 december 2015