Een man is als scheepsbouwer aan asbest blootgesteld en aan mesothelioom overleden. Zijn nabestaanden houden de ex-werkgever, een scheepswerf aansprakelijk waar hij van 1957 tot 1959 en van 1980 tot 1985 heeft gewerkt. Na weging van de gezichtspunten (arrest Hese/De Schelde, 2000) oordeelt het Gerechtshof Arnhem in hoger beroep dat het beroep van de werkgever op verjaring slaagt voor zover het betrekking heeft op blootstelling aan asbest gedurende de eerste periode van het dienstverband van [X], de jaren 1957 – 1959. Voor wat betreft de tweede periode, de jaren 1974 – 1985, slaagt het beroep indien, wanneer in die periode sprake is geweest van blootstelling, deze blootstelling vanaf 13 juli 1977, het moment van verjaring, was geeindigd. Het hof stelt daarbij voorop dat vaststelling van mogelijke asbestblootstelling van de man onvoldoende bewijs is. De nabestaanden dienen te bewijzen dat de man daadwerkelijk na 13 juli 1977 bij de werkgever aan asbest blootgesteld s geweest. Verder betekent het enkele feit dat een werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:685 BW niet dat hem per definitie een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 26 november 2013: nr. 200.104.783-01.