In twee verschillende zaken oordeelt het Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep dat als alle gezichtspunten in combinatie met elkaar worden bezien het beroep op verjaring van de rechtsopvolger van de oud-werkgever naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid terecht is.
In beide gevallen oordeelt het hof ook dat er geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken op grond waarvan gezegd kan worden dat sprake is van een hoge mate van verwijtbaarheid, waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat de werkgevers niet asbestproducerende, niet asbestverwerkende ondernemingen exploiteerden. In een van de twee gevallen oordeelt het hof dat een vordering tot schadevergoeding onvoldoende voortvarend is ingesteld, ook al heeft de bemiddeling door het IAS termijnschorsend gewerkt. De eerste zaak (d.d. 15/12/09) betreft de claim van een nabestaande van een man die tussen 1960 en 1975 bij een Technisch Bureau in dienst was geweest en daar aan asbest was blootgesteld. Deze man overleed in 2006 aan mesothelioom. In het tweede geval gaat het om een nabestaande van een machinebankwerker die tussen 1955 en 1972 in dienst van het bedrijf was geweest en eveneens in 2006 aan mesothelioom is overleden. Bron: Jure; Gerechtshof Amsterdam, LJN BL3708 d.d. 15 december 2009 en LJN BL3742 d.d. 19 januari 2010.