De kantonrechter Rotterdam oordeelt de verzekeraar van een scheepswerf aansprakelijk voor de schade ten gevolge van asbestblootstelling bij een in 2008 aan mesothelioom overleden oud-medewerker. De man was tussen 1954 en 1964 op de werf veelvuldig aan asbest blootgesteld. Gelet op het feit dat in het algemeen 80% van de bekende mesothelioomgevallen te wijten is aan blootstelling aan asbest en van de overige 20% geen andere oorzaak is vastgesteld, dient causaal verband te worden aangenomen. Volgens de rechter behoorde de werkgever in de periode dat de medewerker voor haar werkzaam was, te weten, dat aan de blootstelling aan asbest(stof) bepaalde gezondheidsrisico s waren verbonden en dat in ieder geval over de gevaren van asbestose en asbestose met longkanker consensus bestond. De werkgever heeft nagelaten veiligheidsmaatregelen te nemen ter voorkoming van de destijds wel bekende gevaren van asbestose en asbestose met longkanker. Na weging van de gezichtspunten concludeert de kantonrechter in dit uitzonderlijke geval van iemand die pas 44 jaar na beeindiging van het dienstverband geconfronteerd wordt met mesothelioom en alle gevolgen van dien, toepassing van de dertigjarige termijn van artikel 3:310 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Uit het proefschrift van M.G.P. Peeters kan worden opgemaakt dat al voorafgaand aan de relevante periode, in 1942, consensus bestond over het risico van asbestose en dat in de loop van de relevante periode, in 1958, consensus is ontstaan over asbestose met longkanker. Op grond hiervan oordeelt de kantonrechter dat de werkgever jegens de oud-medewerker tekort is geschoten in de op haar op grond van destijds artikel 7A:1638x BW en thans artikel 7:658 BW rustende zorgplicht en daardoor jegens de nabestaanden schadeplichtig is geworden. Bron: kantonrechter Rotterdam, 22 oktober 2011, LJN: BP8595.