Wie moet blijk geven van erkenning?
Asbestslachtoffers ontvangen een geldbedrag van de overheid óf van hun vroegere werkgever. Maakt het uit voor het slachtoffer en zijn naasten van welke partij dit bedrag afkomstig is? Deze vraag is actueel na het advies van de commissie over schadeafhandeling van beroepsziekten onder voorzitterschap van Ton Heerts. Vorig jaar heeft deze commissie geadviseerd dat de overheid een eenmalige tegemoetkoming verstrekt aan slachtoffers van ernstige beroepsziekten door gevaarlijke stoffen. Anders dan bij asbestslachtoffers wordt er in het voorstel niet bemiddeld met een vroegere werkgever over een volledige schadevergoeding.
Het stelsel in Nederland voor het afhandelen van schade door asbestziekten is ingewikkeld. Primair geldt het beginsel ‘de vervuiler betaalt’. Dat wil zeggen dat de werkgever verantwoordelijk is voor latere schade aan de gezondheid van zijn werknemers als hij zijn zorgplicht niet is nagekomen. In dat geval de schade dient de werkgever de schade te vergoeden. Maar in de gevallen dat er geen werkgever kan worden gevonden of dat een werkgever niet aansprakelijk wordt geacht, betaalt de overheid een tegemoetkoming aan het asbestslachtoffer. Deze tegemoetkoming bedraagt € 21.269,-, dat is aanmerkelijk lager dan het normbedrag voor de schadevergoeding van de werkgever van € 67.069,- (deze bedragen gelden voor 2021).
Het feit dat de overheid een tegemoetkoming betaalt betekent niet dat de overheid zich aansprakelijk acht voor de gevolgen van het jarenlange gebruik van asbest in de vorige eeuw. De tegemoetkoming moet gezien worden als een erkenning door de samenleving van het leed dat asbestslachtoffers is aangedaan.
Het voorstel van de ‘commissie Heerts’ wijkt dus af van de werkwijze voor asbestslachtoffers, in zoverre dat er niet wordt bemiddeld met een werkgever. Overigens mag het slachtoffer wel zelf een juridische procedure beginnen om van de vroegere werkgever een schadevergoeding te eisen. Ook als hij de tegemoetkoming van de overheid heeft ontvangen.
Het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) houdt na afloop van de dienstverlening standaard een belevingsonderzoek onder slachtoffers en hun nabestaanden. Hierin wordt gevraagd welke betekenis men toekent aan de financiële vergoeding. Het antwoord dat het meest wordt aangekruist is dat een financiële vergoeding erkenning geeft voor het leed dat is aangedaan.
Slachtoffers kunnen in het belevingsonderzoek ook opmerkingen plaatsen. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat slachtoffers en familieleden de wijze waarop de schade is afgehandeld zeer waarderen. Zoals bijvoorbeeld: ‘Grote dankbaarheid voor de financiële steun waardoor de komende tijd beter/ mooier kan worden doorgebracht.‘ In enkele gevallen wordt de rol van de overheid benadrukt: ‘Dat de Nederlandse regering dit heeft toegelaten en medewerkers zonder dat ze wisten aan het dodelijke asbest zijn blootgesteld, vind ik heel erg.’ Andere slachtoffers wijzen op de rol van de werkgever: ‘Jammer dat er in mijn situatie geen werkgever kon worden achterhaald, want zij zijn hier toch verantwoordelijk voor’.
Uit het belevingsonderzoek van het IAS wordt niet precies duidelijk welke opvatting leeft onder asbestslachtoffers over wie het bedrag voor de schade moet betalen. Veel asbestslachtoffers lijkt het niet uit te maken dat de tegemoetkoming afkomstig is van de overheid. Sommigen benoemen wel de specifieke verantwoordelijkheid van de vroegere werkgever, anderen wijzen op de rol van de overheid bij het niet voorkomen van asbestblootstelling. Al met al lijken de ervaringen van de asbestslachtoffers een ondersteuning te zijn voor het voorstel van de commissie Heerts.
Jan Warning
Directeur Instituut Asbestslachtoffers
j.warning@ias.nl
Oktober 2021