Praktische consequenties van het advies van de Gezondheidsraad om de normen voor blootstelling aan asbest te verlagen

(Gast)editorial door Jan Tempelman, asbest-expert en onderzoeker van TNO Aarde, Milieu en Ruimte. In de zomer van 2010 bracht de Gezondheidsraad (GR) een advies uit om de normen voor asbest, zowel voor de werkplek als in het milieu, fors te verlagen. TNO en RIVM hebben op verzoek van de ministeries van VROM en SZW onderzocht wat de gevolgen zouden zijn van een dergelijke verlaging voor het asbestbeleid van de overheid en de gehele asbestketen.

Blootstelling door achtergrondconcentraties in het milieu
In het verleden lagen de achtergrondconcentraties asbest in de buitenlucht tussen de 100 en 1.000 vezels/m3. Asbest uit remvoeringen (wegverkeer) vormde de belangrijkste bron. Nabij asbestbronnen, zoals een verkeerstunnel of een asbestverwerkende fabriek, konden de asbestconcentraties oplopen tot wel enkele tienduizenden vezels/m3. Vooral na het verbod op asbesthoudende remvoeringen (1987) zijn de concentraties asbest in de buitenlucht sterk gedaald. Tegenwoordig vormen verweerde asbestcementproducten (zoals golfplaten dakbedekking, maar ook incidenten in gebouwen die asbesthoudend materiaal bevatten de belangrijkste bronnen voor de achtergrondconcentratie in het milieu die wordt geschat op ca 20 – 40 vezels/m3. Na 1989 zijn de achtergrondconcentraties in de buitenlucht nooit meer systematisch gemeten.

Schatting van de mate waarin diverse bronnen bijdragen aan de achtergrondconcentratie van asbest in de buitenlucht.

Bron

Schatting bijdrage
Asbestdaken en andere asbestcement producten ++
Gebouwen en constructies met asbest +
Sanering van gebouwen en constructies met asbest +
Verkeer
Asbest in bodem (regio’s Goor en Harderwijk) +
Asbest in bodem (rest van Nederland) +/-
Stortplaatsen/milieustations +/-
Puinbrekerijen +/-
Overige bronnen

– verwaarloosbaar      +/-  gering         + matig          ++ substantiëel 

Blootstelling door specifieke bronnen
Verweerde asbestcement daken en andere asbestcementproducten in gebouwen zijn de belangrijkste emissiebronnen. Bij asbestbranden of ondeskundige sloop kan hierbij het huidige Verwaarloosbaar Risiconiveau (VR), of sporadisch het Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR), worden overschreden. De grootste kans op normoverschrijdende blootstelling bestaat echter vooral in de binnenlucht van gebouwen waarin zich niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal in slechte staat bevindt, of in gebouwen die ondeskundig zijn gesaneerd.

Risicogroepen
– Blootstelling aan asbestvezels op jonge leeftijd levert een relatief hoger gezondheidsrisico op. De eventuele aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in schoolgebouwen en andere gebouwen waar jonge mensen zich vaak bevinden, verdienen daarom speciale aandacht;
werknemers in de installatiebranche lopen specifieke risico’s omdat in technische zones in gebouwen van vóór 1994 vaak niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal aanwezig is. Dit kan bij bewerking niet alleen leiden tot blootstelling van deze werknemers, maar ook tot besmetting van de betreffende panden en blootstelling van de gebruikers/ bewoners;
Bewoners of gebruikers van gebouwen waarin niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal is verwerkt kunnen passief worden blootgesteld aan asbestvezels. Dit geldt met name voor tijdens verbouwingen of incidenten in gebouwen waarin amosiethoudende (= bruine asbest) materialen zijn verwerkt;
– ook particulieren die op ondeskundige wijze handelen lopen een gezondheidsrisico.

Het meten van asbestvezelconcentraties in de lucht
– De door de GR geadviseerde nieuwe risiconiveau-concentraties voor het milieu kunnen in de praktijk met geen enkele techniek routinematig en tegen redelijke kosten worden gemeten;
– voor de werkplek geldt dat de tot nu toe gebruikelijke analysetechniek voor het analyseren van arbeidsgerelateerde concentraties (lichtmicroscopie/FCM) bij deze lage concentraties niet meer bruikbaar is. Dergelijke lage concentraties zijn wel meetbaar met scanning elektronenmicroscopie (SEM/RMA), waarmee chrysotiel- en amfiboolasbestvezels afzonderlijk worden gemeten meten waarna de over-schrijdingsfactoren t.o.v. de normwaarden worden opgeteld. Dit is vergelijkbaar met het tot nu toe gehanteerde begrip ‘vezelequivalent” waarmee het verschil in carcinogene potentie tussen chrysotiel en asbest van het amfibooltype wordt aangegeven;
– omdat de grens tussen milieu- en arbeidsgerelateerde blootstelling vaak niet goed is aan te geven wordt aanbevolen om voor zowel milieu als de werkplek één gezamenlijke set toetsingswaarden te hanteren gebaseerd op een 8-uursgemiddelde blootstelling, bijvoorbeeld voor chrysotiel 2.000 v/m3 en voor amfibool asbest 420 v/m3;
– het doel van een (meetbare!) toetsingswaarde is uiteraard om te voorkomen dat blootstelling tot boven de door de GR aanbevolen risiconiveaus kan optreden.

Gevolgen voor de asbestsector
Implementatie van het GR advies vergt aanpassing van de protocollen en normen, waaronder:
– De SC530 (asbestverwijdering) en de SC 540 (asbestinventarisatie + indeling in risicoklassen) en het SMA-rt hulpprogramma voor het vaststellen van een risicoklasse;
– NEN 2990 (eindcontrole na asbestverwijdering, nieuw concept inmiddels gereed). Aanscherping van de eindcontrole bij complexe saneringen van spuitasbest of amosiet, waarbij luchtmonsters en kleefmonsters worden geanalyseerd met behulp van SEM/RMA;
– NEN 2991 (risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt);
– de indeling van risicoklassen moet worden aangepast waarbij samenvoeging van risicoklassen overwogen kan worden;
– het gebruik van onafhankelijke ademlucht (‘lifelines’) bij sanering moet kritisch worden beoordeeld, waarbij toepassing van volgelaatsmaskers met een verhoogde protectiefactor mogelijk een alternatief is;
– aanbevolen wordt om saneringen die nu in klasse 1 zijn ingedeeld weer door gecertificeerde bedrijven te laten uitvoeren m.u.v. zeer specifieke werkzaamheden, zoals het werken met hoogspanning, gas etc. ;
– overwogen moet worden om de uitzonderingsregels voor particulieren, die specifiek gedefinieerde asbestbronnen zelf mogen verwijderen, af te schaffen.

Asbest in de bodem
Bodempercelen die sterk zijn verontreinigd met asbest (zoals in Goor en Harderwijk) kunnen bij bepaalde gebruikscondities en weersomstandigheden tot verhoogde blootstelling leiden. Lichtere vormen van bodemverontreiniging zullen bij normaal gebruik niet zullen leiden tot overschrijding van de door de GR voorgestelde risicoconcentraties. Als de adviezen van de GR ongewijzigd worden overgenomen moet ook de interventiewaarde voor asbest in de bodem (100 mg asbest/kg droge stof) worden verlaagd. Dit kan leiden tot aanzienlijk meer gevallen die als ‘ernstige bodemverontreiniging’ moeten worden aangemerkt en dientengevolge tot een forse verhoging van de saneringskosten. De grote veiligheidsmarge die er momenteel bestaat tussen de asbestconcentraties in de bodem en de concentratie die daaruit uiteindelijk in de lucht terecht kan komen biedt mogelijkheden tot nuancering zonder afbreuk te doen aan de door de GR aanbevolen aanscherping.

Reactie van de staatssecretaris van I&M
Recent is er een brief verschenen van de Staatssecretaris waarin hij aangeeft welke maatregelen worden voorbereid om de blootstelling aan asbest verder terug te brengen. Wat betreft de arbeidsgerelateerde blootstelling heeft ook de SER al aangeven het advies van de GR te willen volgen en daarbij het TNO/RIVM rapport te zullen hanteren voor de praktische implementatie daarvan, waarbij de diverse brancheorganisaties via het CCvD Asbest actief zullen worden betrokken.

Jan Tempelman, TNO Aarde, Milieu en Ruimte    Utrecht

Bron: TNO, RIVM (2010). Praktische consequenties van het advies van de Gezondheidsraad inzake asbest 2010. TNO, 10 augustus 2010