Indirecte blootstelling reden voor schadevergoeding

Iemand kan beter niet in de buurt komen als er asbestvezels in de lucht dwarrelen. Deze wijsheid geldt voor iedereen. Het maakt niet uit of de persoon zelf met asbest werkt, dan wel dat hij of zij in de buurt is als het gebeurt. In de rechtszaal is het onderscheid tussen het zelf met asbest werken of zich op dat moment in de directe omgeving bevinden wel belangrijk. Voor een asbestslachtoffer die indirect is blootgesteld aan asbest, is het later bij ziekte moeilijker om aan te tonen dat hij recht heeft op schadevergoeding.

Juristen maken een verschil tussen werknemers die in het verleden zelf met asbest hebben gewerkt en zij die dit niet hebben gedaan. De eerste groep werknemers kan zelf vertellen over hoe zij asbest hebben bewerkt en op welke wijze het asbest is vrijgekomen. Zij zijn in het verleden –zoals dat in het jargon heet– direct blootgesteld.

Andere werknemers waren slechts in de nabijheid wanneer dit gebeurde. Zij zijn in het verleden indirect blootgesteld. Voor deze groep werknemers is de blootstelling moeilijker om aan te tonen. Zij moeten twee dingen bewijzen: anderen bewerkten asbest én zij bevonden zich toen in de buurt.

Er is de afgelopen jaren jurisprudentie gekomen over de indirecte blootstelling. In oktober van dit jaar is hier door het Hof in Amsterdam een relevant arrest aan toegevoegd (1). Het is van belang dit nader te bestuderen.
Het arrest betreft een asbestslachtoffer dat zijn hele werkzame leven, van 1946 tot 1988, heeft gewerkt bij een grote staalfabriek. Hij begint als loopjongen en werkt zich door middel van cursussen op tot werkvoorbereider en uiteindelijk groepsleider. Al die tijd werkt hij zelf nooit met asbest. Het grootste deel van de werkweek bevindt hij zich op kantoor en is gemiddeld dertig procent van zijn werktijd in de fabriek. In 2009 wordt bij hem de diagnose maligne mesothelioom gesteld. In 2010 overlijdt hij op 81-jarige leeftijd.
De man meldt zich in december 2009 bij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) en ontvangt bij leven een tegemoetkoming van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het lukt het IAS echter niet succesvol te bemiddelen tussen het slachtoffer en de vroegere werkgever over een schadevergoeding. Vervolgens spannen de nabestaanden een rechtszaak aan tegen de vroegere werkgever>
In de juridische procedure gelast de kantonrechter tot een nader onderzoek naar de blootstelling. Dit onderzoek, uitgevoerd door een epidemioloog en een arbeidshygiënist, speelt een belangrijke rol in de verdere procedure.
Op basis van studie van schriftelijk materiaal en wetenschappelijke literatuur komen de onderzoekers tot de conclusie dat blootstelling van het slachtoffer aan asbest tijdens zijn werkzaamheden inderdaad plausibel is. In 1972 was al duidelijk dat in de staalfabriek het stof op de kranen rond de remschijven asbest bevatte. Nu kan echter niet met zekerheid vastgesteld worden in welke concentratie de asbest zich in de lucht bevond. Volgens de onderzoekers was de blootstelling gezondheidskundig relevant, maar bevond zich onder de toen geldende MAC-waarde, de wettelijk toegestane waarde voor gevaarlijke stoffen.
De onderzoekers melden verder dat de werkgever indertijd op de hoogte had moeten zijn van de risico’s als gevolg van blootstelling aan asbest. In verschillende publicaties van de Arbeidsinspectie werd op het belang gewezen van een minimale achtergrondblootstelling en het schoonhouden van de werkruimte van asbeststof.
Ook merken de onderzoekers op dat het bedrijf in 1972 al een werkgroep heeft opgericht om asbesthoudende producten te vervangen. Daarmee was het bedrijf in die tijd zeker een voorloper. Maar in het beleid was er geen aandacht voor indirecte blootstelling en het schoonhouden van de werkomgeving. Ook bleef het bedrijf gebruik van asbest toepassen. En er werd pas laat een begin gemaakt met het toezicht op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
De kantonrechter beslist in het voordeel van het asbestslachtoffer waarna de ex-werkgever in hoger beroep gaat. Bij het gerechtshof spitst het verweer van de werkgever zich toe op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Maar uiteindelijk volgt het Hof in grote lijnen de argumentatie van de kantonrechter en wordt de werkgever veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan het slachtoffer.

De uitspraak van het Hof is goed nieuws voor asbestslachtoffers die in het verleden niet zelf met asbest hebben gewerkt, maar zich in een ruimte bevonden waar dit gebeurde. Het slachtoffer moet wel kunnen aantonen dat er in de werkruimte sprake was van een achtergrondblootstelling. Ook slachtoffers die in het verleden indirect aan asbest waren blootgesteld hebben dus kans in een juridische procedure gelijk te krijgen van de rechter.

Jan Warning – december 2016
Directeur IAS
j.warning@ias.nl

(1)Gerechtshof Amsterdam: zaaknr. 200.175.693/01