In memoriam Ben Asscher

Editorial door Machiel van der Woude, directeur van het IAS. In zijn bijdrage staat hij stil bij het recentelijk overlijden van Mr. Ben Asscher, voormalig rechtbankpresident en kwartiermaker van het IAS.

Op 2 juni jl. overleed mr. B.J. Asscher. Ben Asscher was jarenlang het gezicht van de rechtbank Amsterdam en genoot als rechtbankpresident grote landelijke bekendheid. Ook na zijn pensioen in 1993 was hij zeer actief en vervulde nog tal van functies, waaronder voorzitterschappen bij het Nederlands Arbitrage Instituut en de Restitutiecommissie, welke commissie zich bezighield met de teruggave van cultuurgoederen aan de oorspronkelijke eigenaar of diens erfgenamen. Mr. Asscher vervulde in deze periode ook de functie van kwartiermaker van het op te richten Instituut Asbestslachtoffers (IAS). In een relatief kort tijdbestek heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van een werkbaar alternatief voor de groep dodelijk zieke asbestslachtoffers die ook nog geconfronteerd werd met langdurige, complexe juridische procedures. Hieronder volgen enkele observaties van mij uit die periode.

Mr. Asscher werd eind 1998 door staatssecretaris Hoogervorst van SZW benoemd als kwartiermaker. Dit als opvolger van drs. Heerma die zijn werkzaamheden moest staken vanwege gezondheidsredenen. Beide heren kenden elkaar goed uit het Amsterdamse, waar Enneüs Heerma tijdens de zittingsperiode van Ben Asscher wethouder economische zaken was. In hotel Jan Tabak was ik als projectsecretaris begin 1998 aanwezig bij hun ontmoeting, die bijzonder hartelijk was en veel langer duurde dan gepland door de gemeenschappelijke herinneringen. Ben Asscher was toen al gestart met zijn werkzaamheden en zat daarbij de zogeheten Kerngroep voor, bestaande uit vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties, het Comité Asbestslachtoffers en de overheid. Hij was een onafhankelijk voorzitter die bij iedereen (zeker ook bij genoemde staatssecretaris) door zijn kennis van zaken en houding al snel veel gezag afdwong, maar ook, door zijn betrokkenheid en humor laagdrempelig was. Deze eigenschappen kwamen zeer goed pas, want de belangen tussen de verschillende partijen liepen nogal uiteen. Daar deed Asscher overigens niet moeilijk over: de divergerende belangen waren een ‘fact of life’ en uitgangspunt voor de oplossing van de problematiek. De uitgebreide discussie over de hoogte van het smartengeld en de inhoud van de verschillende protocollen op medisch en arbeidshistorisch gebied was in zijn ogen een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot duurzame afspraken. Juist ook door zijn gevoel voor verhoudingen en overredingskracht lukte het om in november 1998 een Convenant tot stand te brengen dat werd ondertekend door 9 maatschappijke organistaies. Daarbij voelde hij zich, en ik citeer uit een interview met hem,
“soms meer een bemiddelaar dan een kwartiermaker”. Jammer vond hij het wel dat geen overeenkomst kon worden bereikt over de exacte definitie van een ‘relevant arbeidsverleden’, een situatie die nu 10 jaar later nog steeds de snelheid van het onderzoek frustreert. Neemt niet weg dat het Convenant Instituut Asbestslachtoffers ‘door vriend en vijand’ geroemd werd en dat in afgelopen jaren veel (ex-)werknemers met maligne mesothelioom (longvlies- of buikvlieskanker) een schadevergoeding of tegemoetkoming hebben ontvangen. Om dit onderhandelingsresultaat te bereiken heeft Asscher van de werkgevers naar zijn mening behoorlijke offers gevraagd: “Als je het totale juridische traject wilt versnellen ontkom je er niet aan de werkgevers te vragen bepaalde waarborgen prijs te geven. Een lange procedure dient er immers ook voor om de zaak tot de bodem uit te zoeken.” Maar ook de werknemers en nabestaanden hebben volgens Asscher hier en daar iets moeten toegeven. “Veel meer kon niet, want ze hebben niks anders dan hun eigen leven.” Op de vraag waarom hij de oprichting van het IAS zelf van belang achtte antwoordde Asscher als volgt: “Mijn juridische insteek is dat als de samenleving problemen zelf kan oplossen met eigen instituties en door eigen werkzaamheid, dan moet je de rechtelijke macht niet inschakelen. Voordat je naar de rechter stapt, moet je dus nagaan of er geen andere manier is om het conflict op te lossen. Ik zie in het IAS een schitterende vorm van alternatieve geschillenbeslechting, waardoor de rechtelijke macht kan worden gereserveerd voor ‘echte’ zaken.” Hij hoopte en zag dat steeds meer zaken via de buitengerechtelijke weg in Nederland konden worden opgelost en heeft hier zelf een zeer stimulerende rol bij gespeeld.

Ben Asscher was een scherpe jurist met een ‘open mind’, die het IAS veel goeds heeft gebracht. Ben was ook een zeer inspirerende en hartelijke man met wie ik met veel genoegen heb samengewerkt.

Machiel van der Woude
Directeur IAS
30 juni 2008