Donkere dagen
Het is buiten niet koud, maar de wind waait hard in Hoek van Holland. Binnen staat een kerstboom met kleine blauwe lampjes. We zitten aan een lange houten tafel: het asbestslachtoffer, zijn vrouw, de interviewster van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) en ik. Als directeur van het IAS kan ik af en toe mee op huisbezoek.
Meteen als we binnenkomen wordt duidelijk dat meneer niet de enige is die verwikkeld is in een medisch traject. Zijn vrouw heeft ook kanker gehad. Zij herstelt nu van de operatie. “We hebben dit jaar twee kleinkinderen gekregen. Dat heeft ons op de been gehouden bij alle medische zorgen.”
Het huisbezoek dient om het arbeidsverleden van een slachtoffer goed in kaart te brengen. Er worden vragen naar feiten gesteld. Meneer is geboren in 1951. Zijn eerste baan was in 1967, als bediener van een draaiboek bij een metaalbedrijf. Daarna heeft hij vier jaar in de scheepsbouw gewerkt. “De werf lag tegenover het Feyenoord stadion.”
De interviewster vraagt door naar de dagelijkse werkzaamheden. Haar toon is vriendelijk en uitnodigend. “Er lopen veel leidingen door zo’n schip. Om brandgevaar in de kajuiten te voorkomen moesten wij de openingen, waar de leidingen door liepen, afdichten. Dat gebeurde met asbestpoeder. Je moest er een papje van maken en de muur glad strijken. Het mengen van het poeder veroorzaakte heel veel stof.”
De interviewster vraagt naar collega’s die het verhaal mogelijk kunnen bevestigen. Nee, ik kan me niemand herinneren, is het antwoord. “Maar je werkte daar toch met …?” vult de vrouw van het slachtoffer en ze noemt de naam van een collega. “Ja, we zijn al vijftig jaar bij elkaar”, lacht ze tegen ons.
En of het slachtoffer misschien een bewijs van dienstverband heeft. “Nee, dat heb ik niet meer.” Hij kijkt peinzend voor zich uit, dan schiet hem iets te binnen: “Wacht even, ik heb de tewaterlating gefilmd. Dat was nog op super acht. Het schip gleed van de helling af. En laatst hebben we dat filmpje nog gezien.”
Na de scheepsbouw heeft het slachtoffer enkele jaren kroegen in het Westland met bier bevoorraad. “Dat was met paard en wagen. Het paard heette Rosalie, dat weet ik nog.” Na werk in de chemische industrie werd hij jarenlang beheerder van een sportcentrum. Is hij in al die jaren ook privé in contact gekomen met asbest, luidt een volgende vraag. “Nee”, antwoordt het slachtoffer. “Nou, heel lang geleden waren we met de auto op vakantie in Frankrijk en heb ik mijn losse uitlaat vastgebonden met asbestkoord.”
De interviewster vraagt tot slot nog naar de exacte jaartallen van de dienstverbanden. “Ik herinner me bij die baan in de scheepsbouw nog dat ik dacht, als ik tweehonderd gulden in de week verdien kunnen we gaan trouwen.”
Het slachtoffer vertelt dat hij altijd een zekere angst heeft gehad. “Omdat ik veel met asbest heb gewerkt, liet ik op advies van de huisarts elk jaar longfoto’s maken. Daar was nooit wat op te zien. Tot de laatste jaren.” Toen de diagnose van longvlieskanker werd gesteld heeft het nog ruim een jaar geduurd voordat het slachtoffer zich meldde bij het IAS. Ik vraag waarom hier zo veel tijd overheen is gegaan. “Wij waren door de verschillende ziektegeschiedenissen teveel in beslag genomen. Uiteindelijk heeft onze huisarts erop aangedrongen dat we ons echt moesten aanmelden. En wij zijn ook niet zo van het vragen.”
Aan het eind van het gesprek worden de verschillende formulieren van het IAS doorgenomen. De tegemoetkoming van de Sociale Verzekeringsbank komt ter sprake. “In onze situatie is humor belangrijk. Zo zeiden we tegen elkaar, dat we met dat geld mooi de parkeerkosten bij het EMC kunnen betalen. Een dag ziekenhuis kost 19 euro aan parkeergeld.”
Bij het afscheid wensen we het echtpaar veel sterkte de komende tijd. “Wij leven in periodes van zes weken” is de reactie. “We gaan nu de volgende zes weken in.”
Buiten brandt bij verschillende huizen de kerstverlichting. We lopen naar de auto in gedachten.
Jan Warning
Directeur Instituut Asbestslachtoffers
j.warning@ias.nl
December 2019