Bedrijfshistorisch onderzoek belangrijk voor asbestslachtoffers
Een van de bijzondere aspecten van de asbestproblematiek is de uitgestrekte latentietijd. Er gaat een zeer lange periode overheen tussen het moment van blootstelling en het optreden van de asbestziekte. Volgens de laatste berekeningen van het IAS passeert er inmiddels gemiddeld vijftig jaar tussen het eerste contact met asbest en het ontstaan van mesothelioom. Dat levert problemen op voor asbestslachtoffers om een schadevergoeding te verkrijgen.
Want weet u nog wat u vijftig jaar geleden precies voor werk deed? Veel asbestslachtoffers komen uit industriële beroepen en kunnen vaak technische processen of producten waar ze mee werkten zich nog verrassend goed herinneren. Maar soms is het ook minder eenvoudig. “Asbest was een doodnormaal product indertijd, daar lette je helemaal niet op”, hoorde ik laatst een vroegere timmerman zeggen.
Een ander aspect is dat mensen die hun zolder opruimen en regelmatig oude papieren weggooien beseffen dat deze op zich goede gewoonte nadelen heeft. Een asbestslachtoffer dat zich nog zo goed kan herinneren in de jaren zestig bij een bedrijf aan asbest te zijn blootgesteld, staat met lege handen als hij niet kan aantonen dat hij daar heeft gewerkt. Dat een voormalig werkgever of zijn verzekeraar een bewijs van dienstverband wil zien alvorens mee te doen met bemiddeling over de aansprakelijkheid is heel begrijpelijk. Want bij zo’n lange periode is er in het bedrijf ook veel veranderd. De onderneming is vaak overgegaan in een andere organisatie of de vroegere personeelsadministratie bestaat niet meer. Het is dus nodig dat het asbestslachtoffer met feiten kan staven dat hij bij het bedrijf werkzaam is geweest.
Voor asbestslachtoffers is het dan de kunst om oude schoenendozen door te pluizen. Medewerkers van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) kunnen daarbij verschillende tips geven. Een getuigschrift of een cadeau bij een dienstjubileum kan de doorslag geven bij de bemiddeling voor een schadevergoeding.
In feite doet het IAS met het slachtoffer dan een vorm van bedrijfshistorisch onderzoek. Dit is een wetenschappelijk specialisme waarbij het verleden wordt bestudeerd vanuit het perspectief van de bedrijven. Onderdeel van dit specialisme is dat de historicus kijkt naar de ondernemer, de werknemers, afnemers en leveranciers. Ook de bedrijfstak komt aan bod. Het resultaat van dergelijk onderzoek zijn vaak fraaie boekwerken waarin de maatschappelijke en sociaal-economische betekenis van het bedrijf of de bedrijfstak worden beschreven.
De bedrijfshistoricus beschikt over een eigen instrumentarium. Men slaagt er in om bronnen te vinden die het beeld van het verleden kunnen staven of op belangrijke punten nuanceren. Over het instrumentarium van de bedrijfsgeschiedenis hebben de medewerkers van het IAS recent een workshop gevolgd van Bram Bouwens en Keetie Sluyterman van de Universiteit Utrecht. Het was een zeer instructieve middag. Bram een Keetie vertelden over hun handwerk: het benaderen van verschillende archieven. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen publieke en private bedrijfsarchieven. Om een bedrijfsarchief te doorgronden gebruikt men de inventaris en de plaatsingslijst. De bedrijfshistoricus is geïnteresseerd in de notulen van de Raad van Bestuur, de jaarverslagen maar ook in het interne personeelsblad of het verleden van een personeelsvereniging. Dit zijn bronnen waardoor in beginsel het verhaal van asbestslachtoffers kan worden bevestigd.
In de workshop werd na de presentatie het handwerk zelf in de praktijk gebracht. De IAS-medewerkers gingen in groepjes met een casus aan de slag. Wie zegt dat het snuffelen in archieven saai en stoffig is werd gelogenstraft. Het is eigenlijk boeiend speurwerk. De IAS-medewerkers maakten er een wedstrijd van wie de meeste details van het verleden kunnen blootleggen. Een openbaring voor de aanwezigen was de website www.delpher.nl. Deze website geeft de ongelofelijke hoeveelheid van 60 miljoen pagina’s van kranten, boeken en tijdschriften uit het verleden.
Enkele weken na de workshop worden de eerste vruchten al geplukt. Een asbestslachtoffer heeft geen enkel bewijs waardoor zijn dienstverband kon worden aangetoond. En ook de werkgever kan de betreffende persoon niet meer terug vinden in het eigen personeelsarchief. Het slachtoffer weet wel dat hij in 1962 van de interne bedrijfsschool is afgezwaaid. De IAS-medewerker ziet dat in Delpher het personeelsblad van het bedrijf is te vinden. In een uitgave van het blad in 1962 staat een foto van de lichting van de geslaagde werknemers, met de naam van het bewuste asbestslachtoffer als onderschrift.
Het bemiddelen voor een schadevergoeding van een asbestslachtoffer heeft een treurige aanleiding. Maar wanneer, door het toepassen van moderne methoden, het IAS het asbestverleden van het slachtoffer weet bloot te leggen en daardoor een schadevergoeding kan realiseren, geeft dat toch een licht gevoel van triomf.
Jan Warning – maart 2017
Directeur Instituut Asbestslachtoffers
j.warning@ias.nl